Een Europees Openbaar Ministerie?
Vanaf eind 2020 zal het Europees Openbaar Ministerie (EOM) zich bezig gaan houden met het aanpakken van fraude met EU-gelden, grensoverschrijdende fraude en corruptie. Mogelijk wordt terreurbestrijding ook toegevoegd aan dit internationale takenpakket. Er is veel gediscussieerd over het EOM, maar wat zijn nu de voor-en tegenargumenten in deze discussie?
De voorstanders van het EOM beroepen zich voornamelijk op het grensoverschrijdende karakter van het huidige strafrecht. Zo stelt kabinet Rutte-III in het regeerakkoord: “Financiële criminaliteit is vaak verweven met grensoverschrijdende zware georganiseerde criminaliteit. Een effectieve aanpak kan Nederland niet alleen. Samenwerking tussen de lidstaten van de Europese Unie is onontkoombaar, ook voor de effectiviteit van Nederlands strafrechtelijk onderzoek.” Het kabinet stelt zich dus op het standpunt dat voornamelijk fraudezaken tegenwoordig zo internationaal van aard zijn, dat enkel een Europese aanpak hiervan echt effectief zal zijn.
Achter deze verhoogde efficiëntie zit misschien wel een belangrijker argument en dat is het doorbreken van de onmacht of onwil van nationale overheden. Sophie in ’t Veld, Europarlementariër (D66) stelt dat dit doorbroken kan worden met het EOM. In het NRC gaf zij het volgende voorbeeld met betrekking tot fraude in Malta en Slowakije: “Journalisten die in die landen onderzoek deden, werden vermoord. De Slowaakse en Maltese overheden konden of wilden het niet aanpakken. Daarom is de komst van een EOM noodzaak.”
Aanhangers van grotere Europese eenwording, zoals Europarlementariërs Judith Sargentini en Jan Philipp Albrecht (GroenLinks) zien het EOM voornamelijk als onderdeel van een Europese bestuursstructuur voor veiligheid. Volgens Folkert Jensma, juridisch commentator NRC, is de oprichting van het EOM inderdaad een andere kleine stap richting Europese eenwording: “De consensus is dat er zo min mogelijk aan Brussel gedelegeerd moet worden. De natiestaat is kampioen. Intussen integreren economieën verder, worden afstanden kleiner, de mobiliteit groter en is er nauwelijks meer een probleem dat geen baat zou hebben bij Europese coördinatie of harmonisatie.”
De tegenstanders van een oprichting van het EOM beroepen zich voornamelijk op onze nationale soevereiniteit. Mirjam Bikker, Eerste Kamerlid (ChristenUnie) zei in een Kamerdebat het volgende hierover: “Principiëler is ons bezwaar dat bevoegdheid tot opsporing van het Nederlands Openbaar Ministerie nu gedeeld zal worden met het Europese. Waarbij de laatste een voorrangsrecht kan laten gelden. Daarover raakt Nederland de democratische controle zoals we die bij het nationale OM wel kennen kwijt.” De tegenstanders zijn dus voornamelijk bang dat het EOM het democratische Nederlandse OM zal overrulen.
Michiel van Nispen, SP kamerlid stelt daarbij dat Nederland opdraait voor de fouten van andere EU-landen: “Omdat fraude met Europees geld te vaak voorkomt en in een aantal lidstaten niet goed wordt aangepakt moest hiervoor een nieuwe Europese instelling worden opgericht. Hierdoor raakt Nederland zeggenschap kwijt over vervolging. Logischer was geweest om subsidies waarmee gefraudeerd werd in te trekken en terug te vorderen.”
Ook hier wordt de nationale soevereiniteit dus recht tegenover een internationale samenwerking gezet. Eigenlijk komt de discussie over het EOM wederom neer op een discussie over Europese eenwording.