Aansprakelijkheid, financiële aansprakelijkheid en de Kelderluik-criteria

Een medewerker van Coca-Cola laat tijdens het afleveren van frisdrank aan een café een kelderluik openstaan. Een onoplettende gast, die onderweg is naar het toilet, valt vervolgens in dit kelderluik. De gast loopt hierbij ernstige verwondingen op. Is de medewerker hiervoor aansprakelijk?

 

Aansprakelijkheid is in het algemeen een interessante kwestie. Het is een kwestie die de meeste mensen in hun leven weleens een keer zijn tegengekomen of zullen tegenkomen. Dit kan vanuit twee perspectieven: je bent ofwel degene die een ander aansprakelijk stelt, ofwel degene die aansprakelijk wordt gehouden. Niemand wenst natuurlijk deze laatste persoon te zijn. Het toebrengen van schade aan een ander is niet alleen financieel een tegenvaller, maar ook moreel en emotioneel gezien – althans, laten we hopen dat de meesten dat zo ervaren. Men zal dan ook zo voorzichtig mogelijk om proberen te gaan met dat wat toebehoort aan een ander. Aangezien een ongeluk in een klein hoekje zit, dekken de meeste mensen zich toch in tegen aansprakelijkheid met behulp van een aansprakelijkheidsverzekering.

 

Maar wanneer is er nou precies sprake van aansprakelijkheid? Je zou kunnen denken, dat dit simpelweg het geval is wanneer je schade toebrengt aan een ander. Theoretisch gezien is dit ook volkomen juist. Is de beoordeling van aansprakelijkheid dan verder niet problematisch? In de praktijk is dit natuurlijk wel degelijk het geval. Want wat valt allemaal precies onder de noemer schade? En wanneer is deze schade aan een bepaald persoon toe te rekenen? Dit soort vragen hebben geleid tot veel juridische geschillen, waarvan ook een aanzienlijk aantal de Hoge Raad heeft bereikt. In de arresten die hieruit zijn voortgevloeid heeft de Hoge Raad zoveel mogelijk geprobeerd de juridische kant van de aansprakelijkheidskwestie te verhelderen. Denk bijvoorbeeld maar aan het Kelderluik-arrest (1965). In dit arrest heeft de Hoge Raad vier criteria geformuleerd die moeten worden beoordeeld voor de vraag of er sprake is van gevaarzetting en dus van aansprakelijkheid:

  • Hoe waarschijnlijk kan de niet-inachtneming van de vereiste oplettendheid worden geacht?
  • Hoe groot is de kans dat hierdoor ongevallen ontstaan?
  • Hoe ernstig kunnen de gevolgen zijn?
  • Hoe bezwaarlijk zijn de te nemen veiligheidsmaatregelen?

 

Aansprakelijkheid is niet alleen een kwestie die zich afspeelt in huis-tuin-en-keukensituaties van burgers onderling. Ook in de financiële wereld is dit een belangrijk onderwerp. De financiële crisis van 2008 heeft het onderwerp ook weer nieuw leven ingeblazen. Voor de vele misstanden, grote verliezen en misschien wel nog grotere problemen moest immers iemand aansprakelijk gehouden worden. Maar hoe zit het met aansprakelijkheid in de financiële wereld, en in het bijzonder met dat van de financiële toezichthouders? Er werd immers gesteld dat de financiële toezichthouders hun taken hadden verwaarloosd. Maar konden zij aansprakelijk gehouden worden voor de schade die dientengevolge werd geleden door derden?

 

Voor deze financiële toezichthouders geldt niet een bijzonder wettelijk aansprakelijkheidsregime. Om aansprakelijk gesteld te worden moet er dus ook sprake zijn van een onrechtmatige daad die aan de betreffende toezichthouder kan worden toegerekend. Dus: een doen of nalaten dat een inbreuk maakt op een ander zijn recht, in strijd is met een wettelijke bepaling of met een ongeschreven zorgvuldigheidsnorm. Net als in ‘gewone’ situaties, was ook hier onduidelijk wanneer er sprake was van strijd met een ongeschreven zorgvuldigheidsnorm. Daarom heeft de Hoge Raad zich hierover uitgelaten in het arrest Vie d’Or (2006). In dit arrest stelde de Hoge Raad dat voor de vraag of de toezichthouder zijn toezichthoudende taak heeft verwaarloosd, en daarmee een onrechtmatige daad heeft verricht jegens derden, moet worden beoordeeld of de toezichthouder in redelijkheid tot een bepaalde handeling heeft kunnen komen. Als het handelen van de toezichthouder kan worden beschouwd als niet-behoorlijk en niet-zorgvuldig, dan is de toezichthouder aansprakelijk. Het handelen van de toezichthouder moet hierbij worden bezien in het licht van de omstandigheden van het geval.

 

Hierbij kan men zich ook afvragen welke omstandigheden van het geval precies moeten worden meegewogen. Het Hof van Amsterdam gaf hieraan invulling in de BeFra-zaak (2011). In dit arrest formuleerde het Hof de volgende criteria:

  • De scherpte van het signaal dat een onder toezicht vallende (rechts)persoon zich niet aan de voor hem geldende gedragsschriften houdt. (Hoe waarschijnlijk kan de niet-inachtneming van de vereiste oplettendheid worden geacht?)
  • De aard van de vermoedelijk overtreden norm.
  • De mate waarin de overtreding van die norm tot benadeling van derden kan leiden. (Hoe groot is de kans dat hierdoor ongevallen ontstaan?)
  • De omvang van het nadeel. (Hoe ernstig kunnen de gevolgen zijn?)
  • De aard van de bevoegdheden die de toezichthouder ten dienste stonden.
  • De mate waarin het gebruik van deze bevoegdheden daadwerkelijk bescherming kon bieden.
  • De mate waarin de beleggers zelf maatregelen hebben kunnen treffen om het nadeel te voorkomen. (Hoe bezwaarlijk zijn de te nemen veiligheidsmaatregelen?)

 

Zoals blijkt uit het bovenstaande, komen de criteria die het Hof heeft geformuleerd voor de aansprakelijkheid van toezichthouders sterk overeen met de Kelderluik-criteria, die gelden voor aansprakelijkheid in het algemeen. De Kelderluik-criteria zijn sinds het arrest – dat al meer dan 50 jaar oud is – dus niet in de vergetelheid geraakt. Daarentegen, deze algemene criteria worden vandaag de dag nog steeds toegepast, en zelfs op allerlei specifieke terreinen. De toepassing van deze algemene criteria op specifieke terreinen vraagt natuurlijk ook om aanvullende criteria. Er moet uiteraard worden voorkomen dat de toezichthouder te gemakkelijk aansprakelijk kan worden gesteld. Immers, deze is in eerste instantie niet de veroorzaker van de schade. Dit is degene die onder toezicht is gesteld. Omdat de benadeling van derden primair niet wordt veroorzaakt door de toezichthouder, maar zijn onrechtmatige daad voortkomt uit een nalaten – een nalaten om in te grijpen in het handelen van de onder toezicht gestelde – is de zorgplicht van de toezichthouder dus ook kleiner.

Sluiten